Begeleiding met behulp van dieren

Waarom begeleiding met dieren?

  • een dier accepteert je volledig zoals je bent
  • een dier nodigt uit om je in te leven in een ander
  • een dier zorgt voor gezelschap
  • als je het moeilijk hebt, biedt het dier je steun en troost
  • een dier helpt je bij het veilig en ontspannen voelen
  • ‘soms is het gewoon fijn om met een dier te zijn’
  • als je lief bent voor een dier, is het dier lief voor jou. Zo kun je leren om vriendelijk met elkaar om te gaan.

Voor de liefhebbers volgt hieronder een stukje uit de scriptie van Stephanie Maijvis waarin onderzoek is gedaan naar de meerwaarde van het inzetten van dieren in de hulpverlening. Theorie Maslow, Cliënten en dieren;
Volgens Maslow (2012) heeft de mens en elk ander levend wezen dezelfde basisbehoeften die hij nastreeft. Wanneer aan basisbehoeften voldaan is, gaat hij naar de basisbehoeften op het volgende niveau. Maslow geeft dit weer in een piramide. Door deze behoeften zijn de levende wezens gemotiveerd tot handelen.
De psycholoog en psychotherapeut Rogers legt de nadruk op de psychotherapie en zegt dat er in ieder levend organisme een actualiseringtendens aanwezig is (Koch, 1959). Ook spreekt hij over drie uitgangspunten welke belangrijk zijn voor de pedagogische hulpverlener tegenover de cliënt, namelijk empathie, onvoorwaardelijke positieve acceptatie en congruentie. Empathie en onvoorwaardelijke acceptatie zijn terug te vinden in het contact tussen mens en dier, met name in het contact met paarden. Het paard kan namelijk goed spiegelen en accepteert de ander zonder te kijken naar zijn of haar referentiekader.
In welke mate de cliënt het dier toelaat in de begeleidingsvorm en daarbij ook het dier een bijdrage kan leveren, hangt samen met de achtergrond, waarden, intuïtie en overtuigingen van de cliënt (Kupper, 2009). Dit bepaalt de mens-dier relatie.
Kupper (2009) stelt vier referentiekaders in het denken van mensen over dieren, namelijk gebruik, relatie, balans en oorsprong.
Hoevenaars (2009) stelt dat dieren in verschillende vormen gebruikt worden. Dieren hebben hierbij verschillende rollen, zoals voedselleverancier, pedagogische hulpverlener en vriend.
Daarnaast is er een verschil tussen landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren. Landbouwhuisdieren lijken namelijk in tegenstelling tot gezelschapsdieren minder aantrekkelijk om te aaien en om een band mee op te bouwen (Ferwerda, 2009). Echter, beide diersoorten zijn aaibaar en bij beide diersoorten kunnen mensen hun verhaal kwijt.
Mensen leren bij het omgaan met dieren om verantwoordelijkheid te dragen, zich te ontwikkelen in hun zorgzame houding en gedrag, zij hebben gezelschap, krijgen sociale steun, veiligheid, troost, vermaak en de mogelijkheid om genegenheid te tonen.
Elk kind reageert verschillend op dieren. Dit is afhankelijk van de leeftijd, vertrouwdheid en ervaring met dieren (Margadant, 1988). Ook hangt dit samen met de culturele achtergrond van het kind. Wanneer kinderen de leeftijd hebben jonger dan 6 jaar, benaderen zij dieren in het algemeen onverschrokken. Terwijl kinderen vanaf 6 jaar een voorzichtigere houding hebben naar dieren. Hierbij ligt het eraan of zij ervaring hebben met huisdieren. Kinderen leren een affectieve relatie op te bouwen wanneer zij opgroeien met huisdieren. Wanneer kinderen tussen de 7 en 11 jaar oud zijn, neemt de emotionele zorg en affectie toe voor dieren. Het feitelijke en cognitieve begrip neemt toe wanneer het kind tussen de 10 en 14 jaar oud is en het ecologische en ethische besef wordt sterker vanaf 13 tot 16 jaar.
Als er gekeken wordt naar de meerwaarde die dieren kunnen beiden voor cliënten zoals hierboven beschreven is, vraag je je toch af waarom hierop niet meer wordt ingezet.